Nu werk maken van mobiliteitsproblemen
Urgentie overstijgt Beleidsplan Ruimte Vlaanderen
Onlangs heeft De Tijd bericht over de nefaste impact van mobiliteitshinder richting Brussel. Steeds meer investeerders blijken er weg te trekken, alsook nieuwe kantoren en jobs lijken naar de regio's te verschuiven. Maar ook de knooppunten in Vlaanderen krijgen steeds vaker af te rekenen met dichtslibbende wegen en mobiliteitshinder. De Vlaamse regering doet er daarom goed aan mobiliteit als de prioriteit naar voren te schuiven. Terwijl dit vandaag als ondergeschikt lijkt te worden beschouwd aan het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen (BRV) dat stilaan in de pijplijn verstrikt zit. De Vlaamse Confederatie Bouw dringt er op aan dat het BRV het mobiliteitsplan Vlaanderen ten volle faciliteert en niet andersom.
Verzadiging van het wegennet en fileleed vragen een dringende aanpak. Ruimtelijke oplossingen kunnen evenwel slechts op lange termijn een oplossing bieden. Daarbij ligt in de plannen van de Vlaamse regering momenteel de nadruk op knooppunten, hoewel Nederlandse ervaringen leren dat eerder dient ingezet te worden op netwerken van collectieve vervoerspunten. Dat brengt ons ook bij het feit dat spoorwegmobiliteit een federale aangelegenheid is, waar Vlaanderen weinig greep op heeft. Bij het herdenken van het vervoersnet vormen de shift van vrachtvervoer naar water en spoor, alsook de uitbouw van fietsinfrastructuur belangrijke hefbomen voor een vlottere mobiliteit.
Voorts zijn bijkomende investeringen nodig in de zogenaamde 'missing links' op het vlak van wegen-, water- en tramwerken. De Vlaamse overheid moet vermijden dat de realisatie van projecten steeds opnieuw wordt uitgesteld. Daarom lijkt het noodzakelijk dat na een onderzoeks- en consultatiefase van 4 jaar de regering en parlement kunnen beslissen over het al dan niet goedkeuren van grotere projecten. Momenteel vormen aanslepende discussies vaak een ernstige belemmering.
Verwevenheid ja, maar doordachte aanpak is nodig
Functies zoals wonen, werken, recreatie enz. wil de overheid met haar BRV meer en meer verweven in verdichte kernen. Dat vormt uiteraard een bijkomende uitdaging voor onze mobiliteit: hoe kunnen grotere stromen van goederen en mensen binnen kernen worden opgevangen? Ook kan in specifieke gevallen die verwevenheid niet wenselijk zijn. Niet zozeer voor de dienstensector met zijn kantoorgebouwen, maar wat met industriële activiteiten en andere werkzaamheden die als hinder - lawaai, milieu, geur enz. - kunnen worden ervaren door de buurt? Denk maar aan een betoncentrale die heel moeilijk kan ingepland worden in of naast een woonwijk. Voorts dreigt die verwevenheid van wonen en ondernemen de beschikbare terreinen in verdicht gebied nog een stuk duurder te maken.
Daarnaast maakt het BRV een punt van het schrappen van industrieterreinen en het afbouwen van de voorraad van onbenutte industrieterreinen. Eenmaal geschrapt, kan een industrieterrein niet opnieuw gecreëerd worden. Een toereikende voorraad is evenwel essentieel voor de concurrentiekracht van onze bedrijven. Niet over één nacht ijs gaan en het aanvatten van mobiliteitsstudies om die ijzeren voorraad te valoriseren, lijkt dan ook een noodzaak.
Het is immers onduidelijk welke bedrijfsactiviteiten zich kunnen verweven met bijv. wonen en wat de gevolgen zullen zijn voor de grondprijzen bij het bevriezen van industrieterreinen en van percelen voor wonen. Want dat lijkt een concurrentiestrijd tussen gezinnen en ondernemers te gaan aanzwengelen om de schaarse bouwgronden in verdichte kernen.