Slimme steden vergen sterke financiën

17-10-2018

Opiniestuk van Caroline Ven

© Caroline Ven
© Caroline Ven

Meer dan eens hoor je een politicus verklaren dat het voordeel aan het lokale bestuursniveau is dat je 'dicht bij de mensen' staat. Op gemeentelijk vlak sluit het beleid nauw aan bij de leefwereld van de mensen: propere straten, betaalbare woningen, veilige schoolbuurten, meer groen in de buurt. Dat zijn allemaal zaken waar niemand tegen kan zijn. Het zijn geen abstracte begrippen uit Brussel zoals de ontsporing van de overheidsfinanciën, de concurrentiekracht van de economie met loonnormen en taxshifts waarvan men niet zeker is of men die zelf voelt.

Heel wat stedelijke ambities vallen onder de moderne term 'smart city'. Slimme steden combineren duurzaamheid en leefbaarheid, ondersteund door het 'slim' gebruiken van data en monitoringsystemen. Bij de Europese invulling van (slimme) steden wordt veelal gekeken naar de bereikbaarheid van scholen, de buurtwerking, de aanwezigheid van groen, laagbouw eerder dan hoge appartementsgebouwen en wandelafstanden van maximaal 1,5 km.

Dat laatste is een middeleeuws overblijfsel. De stadskernen van veel Europese steden, zoals Brugge en Leuven, zijn maar 1 tot tot 1,5 km in doorsnede. Die afstand is gemakkelijk te voet af te leggen, want dat was eeuwenlang de enige manier om zich te verplaatsen in steden. Fietsen zijn een uitvinding uit de late 19de eeuw voor de beter gegoeden die zich met de vélocipède konden verplaatsen, voor de uitvinding van de wagen. Tot dan en nadien verplaatste de gewone man zich te voet.

'Moderne', slimme steden keren terug naar dat principe van nabijheid. Hoe belust men ook is op verdichting, er zijn geen voorstanders meer van hoge appartementsgebouwen. Eigenlijk wil men in een dorp wonen, waar men zijn buren kent, veilig verkeer heeft en met goede scholen en buurtwinkels met een ruim assortiment op wandelafstand.

Maar alleen al voor de infrastructuur voor degelijke fiets- en voetpaden, slimme verkeerslichten en groene ruimte en voor de uitbating en het onderhoud van dat alles zijn investeringen nodig. De realiteit is dat de gemeentelijke investeringen de afgelopen jaren steeds verder zijn afgebrokkeld tot een schamele 0,7 procent van het bruto binnenlands product, ondanks de historisch lage rentetarieven.

In al het recente verkiezingsgeweld is de financiële, economische kant van het verhaal ondergesneeuwd. Weinigen hebben opgemerkt dat de toekomstige gemeentebesturen amper armslag hebben. De komende legislatuur zullen de pensioenlasten voor de gemeenten meer dan verdubbelen. Men zal de hulp moeten inroepen van Brussel, zowel voor financiële steun vanuit Vlaanderen, als voor de toestemming van Europa om projecten zoals de Oosterweelverbinding uit de Vlaamse - en Belgische - begroting te houden.

Ik heb in de verkiezingsdebatten niemand horen opperen dat de gemeentelijke opcentiemen moeten stijgen om de wenslijsten te financieren. Intussen tracht men de gemeentekas te spijzen met allerhande lokale belastingen, zoals taksen op bedrijven of boetes.

Het is te hopen dat de voorbije gemeenteraadsverkiezingen en de komende Vlaamse verkiezingen de verkozenen des volks niet enkel inspireren tot het realiseren van hun verkiezingsprogramma's maar dat ze dat ook doen in alle fiscale transparantie tegenover de belastingbetaler.